Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AL1500

Datum uitspraak2003-09-24
Datum gepubliceerd2003-09-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200301374/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Op een onbekende datum heeft de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer (hierna: de Dienst Wegverkeer) het mondelinge verzoek van appellant om toestemming voor het voeren van een kentekenplaat van het type 18.2 aan de achterzijde van een voertuig met het kenteken […] mondeling afgewezen.


Uitspraak

200301374/1. Datum uitspraak: 24 september 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage van 23 januari 2003 in het geding tussen: appellant en de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer. 1. Procesverloop Op een onbekende datum heeft de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer (hierna: de Dienst Wegverkeer) het mondelinge verzoek van appellant om toestemming voor het voeren van een kentekenplaat van het type 18.2 aan de achterzijde van een voertuig met het kenteken […] mondeling afgewezen. Bij besluit van 10 augustus 2001 heeft de Dienst Wegverkeer het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 23 januari 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 28 februari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 3 maart 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 7 maart 2003. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 24 april 2003 heeft de Dienst Wegverkeer van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 augustus 2003, waar appellant in persoon, en de Dienst Wegverkeer, vertegenwoordigd door mr. M.E. van Motman, ambtenaar bij de Dienst Wegverkeer, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ter beoordeling staat de vraag of de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat het beroep van appellant niet-ontvankelijk is wegens het ontbreken van enig procesbelang. 2.2. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellant geen procesbelang meer heeft, omdat inmiddels is gebleken dat hij in aanmerking komt voor een zogenoemde historische kentekenplaat en heeft aangegeven geen behoefte meer te hebben aan de door hem aangevraagde kentekenplaat van het type 18.2 (de zogenoemde Amerikaanse kentekenplaat). 2.3. In de door appellant geclaimde vergoeding van gemaakte stallings- en verzekeringskosten heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien om procesbelang aan te nemen, omdat deze kosten geen verband houden met het verzoek van appellant om kentekenplaten van het type 18.2. Appellant zou deze kosten ook zonder de onderhavige procedure hebben gemaakt. Het is immers de keuze van appellant geweest dat hij zijn voertuig laat stallen en dat hij zijn verzekering heeft laten doorlopen, alhoewel hij deze naar eigen zeggen eenvoudig tijdelijk had kunnen beëindigen. 2.4. Het betoog van appellant dat hij zijn bij de rechtbank betaalde griffierecht vergoed wil hebben door de Dienst Wegverkeer, kan evenmin leiden tot het oordeel dat de rechtbank hierin een procesbelang had moeten onderkennen. Een belang bij gegrondverklaring van het ingestelde beroep en bij vernietiging van het bestreden besluit kan niet uitsluitend zijn gelegen in het verkrijgen van een veroordeling tot vergoeding van het griffierecht. De rechtbank is immers op grond van artikel 8:74, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht ook bevoegd een zodanige veroordeling uit te spreken in andere gevallen dan die waarin het beroep gegrond is verklaard. De rechtbank heeft kennelijk geen aanleiding gezien om vergoeding van griffierecht te gelasten. Er is geen aanleiding om de aangevallen uitspraak in zoverre te vernietigen. 2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat. w.g. Van Dijk w.g. De Leeuw-van Zanten Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2003 91-450.